In een mestopslag voor varkensmest kan een bezinklaag ontstaan met hogere stikstof- en fosfaatwaarden. Door het ontstaan van deze bezinklaag kan er dus meer stikstof en fosfaat in de opslag zitten dan blijkt uit de algemene regels om de hoeveelheid stikstof en fosfaat in een mestopslag vast te stellen. Als er meer mest in de opslag zit, wordt minder snel aangenomen dat de gebruiksnormen zijn overtreden. Als er sprake is van een bezinklaag, moet dit ook worden doorgegeven in het formulier ‘Aanvullende gegevens landbouwer’.
Uit onderzoeken is gebleken dat de jaarlijkse aangroei 1,38 cm bedraagt. Op basis hiervan gaat RVO uit van een jaarlijkse aangroei van de bezinklaag met 2 cm en worden de in die onderzoeken vastgestelde stikstof- en fosfaatgehalten van de bezinklaag verdubbeld. Deze gehalten zijn te vinden op de website van RVO en in de brochure ‘Boetebeleid Meststoffenwet RVO’.
In hoger beroep vecht een varkenshouder de mestboete aan die hij kreeg opgelegd vanwege een overschrijding van de gebruiksnormen. In het boetebesluit was RVO bij de berekening van de eindvoorraad meststoffen in het voordeel van de varkenshouder uitgegaan van een bezinklaag. De varkenshouder voerde aan dat RVO bij het omrekenen van de aangroei van de bezinklaag van volume (m³) naar hoeveelheid (kg) ten onrechte een volumegewicht van 1 ton per m³ had gehanteerd, gelijk aan het soortelijk gewicht van water. Mede op basis van eigen metingen kwam hij zelf op een soortelijk gewicht van 1,6 ton per m³. Daardoor zou de eindvoorraad hoger uitvallen en daarmee de overschrijding van de gebruiksnormen lager.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven ging hier niet in mee. RVO past al een ruime marge toe door uit te gaan van een aangroei van 2 cm en de mineralengehalten daarin te verdubbelen. Verder had de varkenshouder niet met objectief verifieerbare stukken onderbouwd dat de aangroei van de bezinklaag in zijn mestopslagen een hoger soortelijk gewicht had. RVO hoefde daarom niet van een ander soortelijk gewicht uit te gaan.

